“Wie zítten daar toch allemaal?”

Deel 2: Allemaal criminelen

Ik zit aan tafel met vier asielzoekers. Drie mannen, één vrouw. Ze leren van mij een klein beetje beter Nederlands spreken. Op mijn beurt leer ik van hen hoe lastig het is om onze taal onder de knie te krijgen. Al helemaal van een taalvrijwilliger die dan misschien wel neerlandicus is, maar didactisch te wensen overlaat. Het geeft niet. Ze zijn dankbaar voor mijn tijd.


Ze hóeven overigens de taalles niet te bezoeken. Want Nederlands leren is voor hen nog niet verplicht. Inburgeren moeten ze pas wanneer ze hier mogen blijven. Desondanks zijn ze gemotiveerd om onze taal te leren. Want een toekomst in hun eigen land? Die zien ze voorlopig niet. Ze mikken op een leven hier.

Samen nemen we een les door uit een taalboek, bedoeld voor buitenlanders die Nederlands leren. Ze maken oefeningen. Ze oefenen dialogen. Soms verbeter ik hun spelling of uitspraak. ‘Mijn naam is …’ ‘Hij woont in …’ ‘Mijn telefoonnummer is …’ Voor ons hele eenvoudige zinnetjes. Voor hen een goede plek om te beginnen.

‘Asielzoekers’, noemde ik ze hierboven. Een neutraal woord met een negatieve lading. Sommige prominente politici maken er graag een sport van om deze groep nog verder te ontmenselijken. Denk aan ‘testosteronbommen’ of – ook zo’n mooie evergreen – ‘gelukszoekers’. Gevaarlijke termen. Want het is een kleine stap van ‘testosteronbommen’ naar ‘verkrachters’, van ‘gelukszoekers’ naar ‘profiteurs’.

Via-via hoorde ik over dorpsgenoten die vanwege de noodopvang overwogen hekken om hun woning te zetten. Extra sloten op de deur. Een hond in huis. Hun dochters ’s avonds niet meer over straat. En ja, als je écht denkt dat 200 criminelen je dorp komen overspoelen, kan ik me voorstellen dat je dit soort maatregelen overweegt.

Nu blijf ik bij wat ik de vorige keer schreef: vooroordelen zijn menselijk. Maar alle asielzoekers degraderen tot criminelen, profiteurs en verkrachters? Poeh. Het lijkt me heel heftig om met die overtuiging te leven. Het goede nieuws is: leer ze een klein beetje kennen, en de extreemste vooroordelen zijn de eerste die sneuvelen.

Zo vroeg ik mijn taalstudenten welk beroep ze uitoefenden voordat ze hierheen kwamen. Wat bleek? Ik zat aan tafel met een rechtsgeleerde, een basisschoolleraar, een goudsmid en een ingenieur.

Dus, wie zitten er nou eigenlijk in de crisisnoodopvang? Eenvoudig: mensen. Moeders, vaders, broers en zussen. Mensen. Leraren, ambachtslieden, wetenschappers en ambtenaren. Mensen. Met eigen kwaliteiten, tekortkomingen, deugden en nukken. Met eigen angsten, dromen, overtuigingen en – jawel – vooroordelen.

Mensen. Zoals jij en ik.

– door Arjan Jonker

Vorig artikelPlantenkwekerij Gitzels geeft stokje over aan de volgende generatie
Volgend artikelKees Botman presenteert zijn mooiste liedjes