Martien Schuitemaker en Siemen Tensen, twee mannen uit Andijk. Geboren en getogen op de Bangert, ze kwamen 2 huizen bij elkaar vandaan ter wereld, schelen 2 dagen in leeftijd en zijn inmiddels allebei 79 jaar.

Ze zijn vanaf hun vierde levensjaar vrienden en komen al 63 jaar alle jaren samen te kermis in Onderdijk. Aan die kermissen en hun belevenissen uit hun jonge jaren hebben ze prachtige herinneringen.

Zoals ze zelf zeggen: Bangerters hadden meer met Onderdijkers als met Wervershovers. Ondanks dat Onderdijk geen rijk dorp was, waren Onderdijkers erg sterk met elkaar en hadden ze een groot verenigingsleven. Hierin zagen de beide mannen herkenning met het volk van de Bangert.
Wervershovers vonden ze meer “van stand” en uit de hoogte.

Ze zaten wel in Wervershoof op school, want in Andijk was geen (katholieke) kerk en geen school.
Naar de Werenfridusschool dus, de jongens en de meiden apart. Waagde het niet elkaar tijdens schooltijd op te zoeken, jongens en meisjes waren gescheiden door een hek en zelfs contact via dat hek werd meteen berispt. Ze knepen er dan wel eens tussenuit naar het kerkhof achter de kerk naast de school waar het knekelhuis een spannende attractie was voor de jeugd. Via een gat kon je daar naar binnen kijken en al die botten en resten spraken danig tot de verbeelding! Ook weten ze nog dat ze geregeld dooien gingen kijken na schooltijd. Je wist dat er iemand overleden was als er voor de ramen van het betreffende huis een wit laken hing, soms stond er ook een zwart kruis in de tuin. Als ze na het aanbellen binnen gelaten werden moest je “een tientje van de rozenkrans” bidden. Het was helemaal niet ongewoon dat ze dit deden, je kunt het je nu niet meer voorstellen.

Op school hadden ze onder andere les van meester Wagenaar uit Westwoud, die altijd op de motor naar school kwam. In zijn bureau bewaarde deze altijd een aantal balletjes.
Als er een van de jongens zat te klieren liep hij daar niet naar toe maar gooide zo’n klein hard balletje naar die persoon zijn hoofd. Hij gooide gericht, maar mistte ook wel eens, dan kreeg de verkeerde het balletje tegen zijn kop. Had je pech, er zaten er wel eens met een blauw oog…

In de vakanties gingen ze ook wel naar de speeltuin van Pietje Boeder op de Vinkebuurt (stukje van wat nu de Simon Koopmanstraat is). Het stelde niet veel voor, maar moeder had even rust en voor 10 cent mocht je naar binnen. Ook gingen ze wel naar Medemblik naar de speeltuin in het park want daar hadden ze een aap en parkieten.

Toen ze wat ouder waren gingen ze te kermis in Onderdijk, altijd bij Kraayvanger. Hier waren de meiden want Kraay had verschillende dochters en die waren er altijd bij en trokken ook weer andere meiden aan. De hormonen speelden op die leeftijd wel eens wat op, dus dat gaf de doorslag… en altijd om kermiszoenen vragen.

De fietsen werden neergezet bij Martien’s tante Alie Schuitemaker. Zij was vrijgezel en inwonend huishoudster bij de broers Dorus en Teun Schouten. (Onderdijk 93). Een bekende verschijning in Onderdijk was ze. Martien kwam ook wel op zijn brommer naar Onderdijk via de Kagerdijk, want die wilde natuurlijk de meiden wel even laten zien dat ‘ie een brommertje had.
Eerst was er het eerste deuntje en zo rond een uur of half 5, vijf uur hadden de meeste moeders thuis het kermiseten klaar. Je kon altijd wel met iemand mee te eten, al was het menu meestal geen verrassing; piepers, gehaktbal en slabonen. Het was namelijk slabonentijd. En dan meestal nog pudding toe.

Pastoor had een vrijgezelle huishoudster en die vond het wel heel gezellig op de kermis met Siemen en Martien. Ze nodigde ze allebei uit te eten in de pastorie. De mannen dachten, nou dat wordt wat, een diner bij meneer pastoor, dát zal lekker eten worden. Maar wat denk je? Wéér slabonen en pudding met een vel.

De gebroeders Mol stonden altijd met een viskraam op de kermis, netjes in blauwe broek en wit hemd hun waar aan de man te brengen. Martien kwam net uit de kroeg en lustte wel wat dus vroeg om een zure haring. Nou had Martien in die tijd ooit eens zijn gebit beschadigd dus hij had een kleine prothese van twee tandjes om dat gat op te vullen. Het harinkje gleed er lekker in en Martien wou verder op huis aan. Komt ineens één van de gebroeders Mol hem achterna geroepen: “Schuit, hé Schuit!” Martien, met een borrel op, dacht, wat moet die man van me, dus ging maar even wat harder lopen want hij had niet zoveel zin in gezeur. Maar de visboer gaf niet op en riep nog een paar keer. Martien ging nog maar wat harder lopen. Tenslotte haalde de visboer hem toch in en zei: “Schuit, je kunstgebit!” Was íe Martien helemaal achternagelopen om hem zijn twee tandjes terug te brengen. Wat een service niet!

Tot ongeveer de jaren ’70 was er een klein zigeunerkamp op de Kagerdijk, ter hoogte van het huidige Kagerbosje. Als ze daar op de terugweg langs moesten was er geregeld trammelant met de zigeuners die er plezier in hadden om de mannen -die uiteraard een borreltje op hadden- te laten schrikken door opeens in het donker tevoorschijn te springen of te bekogelden met koeienstront. Ging je van schrik onderuit of je kwam onder de kledders thuis.

Ze herinneren zich ook nog goed de dijkafgraving in Onderdijk van 1969. De dijk werd afgegraven en daar werd de gracht onder aan de dijk weer mee gedempt. Deze werkzaamheden waren in volle gang toen er een dansavond was in Onderdijk. Omdat ze geregeld bij Kraayvanger in Onderdijk kwamen konden het padje van en naar huis inmiddels wel dromen. Martien was een beetje op de versiertoer met een meisje uit ons dorp, Gerarda Pennekamp. Meestal was het zo dat je pas na elf uur een meisje vroeg, want een meisje hoorde je te trakteren en anders kwam je met je zondagsgeld niet uit, zoveel hadden de mannen nou ook weer niet te besteden.

Met Gerarda liep het pittig en Martien zou haar na afloop wel even thuisbrengen. Maar door de dijkafgraving zag alles er vooral in het donker wel erg anders uit en kon hij het padje, zeker met een borreltje op, nìet meer zo goed dromen. Hij liep pardoes de half gedempte gracht voor Gerarda’s huis in. Het was alles bagger natuurlijk dus Gerarda riep vader Berry maar te hulp.
Die kwam tevoorschijn en riep: “Zô Andoiker, wat moet dat hier!” Maar hij was toch wel behulpzaam. Martien kreeg schone kleren aan van vader Berry, een manchesteren jassie en broek met galge, veuls te grôôt verzellef. De vieze kleren gingen in een zak mee naar huis met de woorden: “Zo, en nou opsodemietere!” Moeder Schuitemaker wist de dag erop niet wat ze zag natuurlijk maar de kleren werden keurig schoon gewassen een poosje later weer teruggebracht en in ontvangst genomen met de woorden: “Zô, ’t werd ’s toid!” Van scharrelen met Gerarda is het nooit meer gekomen…

Martien was inmiddels tuinder geworden met zijn eigen bouwerij. Siemen en Martien zijn allebei dol op voetbal en het wereldkampioenschap stond er aan te komen dat jaar. Een handelaar gaf Martien de tip: “Schuit, je moet oranje bloemkool bouwen, dat wordt een hit met dit WK. Dat zag Martien wel zitten, dus op naar Syngenta en daar hadden ze wel wat.
10.000 Plantjes zette hij en hij keek ze bijna de grond uit, dat zou wat worden!
Nederland haalde de finale en eindelijk was de eindwedstrijd daar die werd bekeken met de hele buurt inclusief barbecue en pils. Nederland kwam met 1-0 voor, vervolgens 2-0. De coach van het Nederlands elftal was Dick Advocaat en die wisselde op een gegeven moment speler Robben.
Een doodzonde volgens Martien, want vervolgens verloor Nederland met 3-2. De oranje bloemkolen konden worden doorgefreesd en Dick Advocaat kan hij nog steeds niet uitstaan.

Ze herinneren zich het strenge katholieke leven uit hun jeugd. Alle ochtenden om half 8 eerst te kerk in Wervershoof en om de 4 weken te biecht. Voor dat laatste was je dan bijna nog zenuwachtig ook. Siemen niet trouwens. Zijn moeder was Mien Sneeboer uit de Streek en moeder was voor die tijd al een behoorlijke vrijbuiter en trok zich van al die strenge regels niets aan. De zussen van Siemen mochten in de jaren ’60 al in bikini en korte broek, echt heel wat voor die tijd, en moeder deed na de geboorte van een kind ook niet de kerkgang bij meneer pastoor.

Die kerkgang was de eerste gang naar de kerk van een moeder na de bevalling. Gedurende de eerste tijd na een bevalling bestempelde de kerk de vrouw als onrein. Op de dag van de kerkgang knielde je achter in de kerk en wachtte je tot pastoor je kwam halen. Deze was in het wit gekleed met een stola om. Er volgde dan eerst een gebed en met in de ene hand een brandende kaars kreeg de moeder de stola van pastoor in haar andere hand gedrukt en werd ze door de geestelijke naar het Maria-altaar begeleid. Na de rituele zegening was je weer rein tot een volgende geboorte. Vaak stopte je de geestelijke na afloop nog wat geld in de hand. In kinderrijke gezinnen zullen veel vrouwen deze kerkgang heel wat keren hebben gemaakt. Maar Siemens’ moeder deelde pastoor rustig mee: “Aan die onzin doe ik niet!”

Siemen en Martien zijn later allebei getrouwd, al hebben ze hun vrouwen niet op de kermis leren kennen. Ook na hun trouwen gingen ze nog alle jaren samen te Keuter kermis, in ieder geval 1 dag, soms ook meer. En altijd te draven in Medemblik. Martien woont nog steeds in Andijk op de Notaris Steenpoortestraat en Siemen in een appartement op Olympus in Wervershoof.

Ze eindigen het interview met de mededeling dat ze eigenlijk graag gezien hadden dat dit stukkie wat eerder kon verschijnen, want ja; “misschien bènne we d’r volgend jaar wel niet meer…
Nôh ja…., dèn maar rustig deurademe!”

Vorig artikel“We blijven altijd spelen”
Volgend artikelDerde slag om Ieper