23 september 2022, Kees Stavenuiter fietst zijn duizendste rondje om het IJsselmeer. Samen met Mark Lakeman uit Wervershoof en Sigrid Schaap uit Biddinghuizen, die al eerder enige keren met hem meereden, begint hij de ereronde.


Kees: “Een mooie dag. Voor de start stond TV Noord-Holland al voor de deur. In Lemmer werd ik opgewacht door acht Friezen en bakker Henk Breimer, waar ik een soort van huldiging kreeg. De fietsers gingen mee tot de Afsluitdijk. In Workum werd ik opgewacht door zes mensen van het leugenbankje waar ik vaak aanschuif. Prachtig en bij Medemblik stond mijn kleinzoon Jop Zalm (13) mij op te wachten om de laatste tien kilometer mee te fietsen, op de racefiets van zijn moeder Carina.” Meefietsen met je opa, die zijn 1000ste rondje rijdt. Bijzonder.

Hoe komt opa tot zo’n uitdaging? “Ik kom uit een schaatsfamilie, mijn vader was in 1963 nog 17e in die helse tocht. De club van 1963 kwam vaak bij elkaar, ook bij ons thuis en dan hoorden wij die verhalen aan, we raakten bevangen door de schaatssport. Het ging altijd over schaatsen. Ton, Jos, Vronie en ik hebben dat meegekregen. Wij kunnen allemaal goed schaatsen. We hebben samen elf kruisjes van de tocht der tochten, zelf reed ik deze drie keer. We zijn altijd aan het trainen, altijd in je achterhoofd dat ‘hij’ komt. In 2008 ging ik voor het eerst een rondje IJsselmeer fietsen, goede training voor het schaatsen. Daarna werd dat één tot twee keer per week. Toen ik het ruim 200 keer had gereden, ging ik voor de 500. Ik reed meestal alleen. Alleen regenval hield mij thuis. Bij vorst reed ik ook.”

Kees heeft twee krantenwijken. Hij gaat ’s ochtends om vier uur de deur uit, maar niet voordat hij zijn fietsspullen heeft klaargezet. Rond een uur of vijf is hij weer thuis. Even wat eten, omkleden en de fiets op. Meerdere dagen per week voltrekt zich dit beeld. De laatste jaren altijd eerst naar Lelystad. “Het fietspad langs de Afsluitdijk ligt eruit. Met een bus word je naar de andere kant gebracht. Wanneer ik eerst over Den Oever rijd, ben ik veel te vroeg voor de eerste bus. Aan de andere kant van de dijk rijd ik een extra lus om toch aan de 200 kilometer te komen. Na de 500e bleef ik het rondje vaak fietsen. Bij 600 dacht ik: nu ik toch bezig ben, kan de duizend ook wel, even volhouden. De laatste drie jaar reed ik drie keer per week, maandag, woensdag en vrijdag. Bij slecht weer een dagje later. Ik heb elke keer weer zin om het rondje te fietsen. Het werd een leefgewoonte.”

Onderweg heeft hij vaste stops. Bij de boswachterij van het Kuinderbos heeft hij sinds de coronatijd de gelegenheid om een kop koffie te drinken. In Workum stopt hij bij ‘het bankje’ en spreekt hij met een groepje plaatselijke wielerkenners.

Het gaat niet altijd volgens het boekje. Hij reed het rondje zeven jaar geleden met een groepje, waarbij Kees een achterwiel van iemand anders raakte. In het ziekenhuis constateerde men een aantal kneuzingen, maar na een week werd het niet beter. Er bleken maar liefst drie breuken in zijn bekken te zitten. Een periode van plat liggen en veel oefenen hielp hem weer op de fiets.

En nu? “De fiets gaat niet op stal. Ik zal het rondje voorlopig nog wel één of twee keer per week fietsen. Of een keer Markermeer, dan hoef ik niet met de bus mee. In de winter ben ik vaak de enige die meerijd. De chauffeur heeft het over mij als zijn bijrijder.”

Gerard Bot.

Vorig artikelVredesweek
Volgend artikel“Het zit in mijn aard om mensen welkom te heten”